
Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 22 juni 2020, 2020-0000085008, tot vaststelling van de tweede tranche van een tijdelijke subsidieregeling tot tegemoetkoming in de loonkosten teneinde de werkgelegenheid onder buitengewone omstandigheden te behouden (Tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid)
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, handelende in overeenstemming met de Minister van Financiën;Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies en artikel 32d, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;Besluit:
Het doel van deze regeling is om werkgevers tegemoet te komen in de betaling van de loonkosten, indien sprake is van een acute terugval in de omzet met ten minste 20% gedurende een periode van vier maanden, vanwege een vermindering in bedrijvigheid door buitengewone omstandigheden die in redelijkheid niet tot het normale ondernemersrisico kunnen worden gerekend, voor zover geen winst of bonussen worden uitgekeerd of eigen aandelen worden aangekocht, zodat werkgevers zoveel mogelijk werknemers in dienst kunnen houden voor de uren die zij werkten voordat sprake was van deze terugval.
Onverminderd artikel 4:35, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt de subsidieverlening geweigerd, indien of voor zover:
De hoogte van het bedrag van de subsidieverlening is de uitkomst van:A* x B x 4 x 1,4 x 0,9Hierbij staat:A* voor het percentage van de door de werkgever verwachte omzetdaling;B voor de loonsom, zoals berekend op grond van artikel 8, eerste tot en met vierde lid.
Onverminderd artikel 4:56 van de Algemene wet bestuursrecht, schort de Minister de betaling van een voorschot als bedoeld in artikel 13 op, indien:
Aan de werkgever aan wie subsidie wordt verleend, worden de volgende verplichtingen opgelegd:
Onverminderd artikel 4:95, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het verstrekte voorschot geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd van de subsidieontvanger, indien dit ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt of indien niet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 15, 16 of 17, is voldaan.
Onverminderd artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht kan de Minister de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de werkgever wijzigen, indien de werkgever door zijn handelen of nalaten tijdens of na de periode waarover hij subsidie heeft ontvangen geacht wordt niet te hebben voldaan aan het doel van deze regeling, bedoeld in artikel 3.
De Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid wordt als volgt gewijzigd:
BArtikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
2. Het eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:
3. Het eerste lid, onderdeel e, komt te luiden:
CArtikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
EArtikel 21 komt te luiden:
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,W. Koolmees
Nederland is door de uitbraak van het COVID-19-coronavirus en de daarmee verband houdende overheidsmaatregelen geconfronteerd met buitengewone omstandigheden die een enorme impact hebben op het maatschappelijk leven in het algemeen en die ook ingrijpende gevolgen hebben voor de arbeidsmarkt. Op last van de overheid zijn in het belang van de volksgezondheid maatregelen betreffende de openbare orde genomen en bedrijven en instellingen in een aantal sectoren gesloten. In aansluiting hierop hebben in andere sectoren bedrijven en instellingen met veel contacten met publiek zelf besloten om de dienstverlening te verminderen of geheel stil te leggen om daarmee bij te dragen aan het tegengaan van verspreiding van het COVID-19-coronavirus. Ook vergelijkbare maatregelen in het buitenland hebben hun weerslag op het Nederlandse bedrijfsleven.De uitval van werkgelegenheid ten gevolge van deze situatie trekt een zware wissel op de samenleving in het algemeen, op het bedrijfsleven en op de werkgelegenheid. Het kabinet heeft dan ook, zodra de gevolgen van de uitbraak van het COVID-19-coronavirus zichtbaar werden, het Noodpakket banen en economie opgesteld, een massief en breed pakket waarbij aan werknemers, zzp’ers en bedrijven ondersteuning wordt geboden om zoveel mogelijk banen te behouden en de economische gevolgen van de uitbraak van het COVID-19-coronavirus zoveel mogelijk te beperken.Een van de onderdelen van dit noodpakket is de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor werkbehoud (NOW-1). Deze regeling heeft als doelgroep werkgevers die te maken hebben met een omzetdaling van tenminste 20% in een aaneengesloten driemaandsperiode tussen 1 maart en 31 juli 2020. Op basis van de NOW-1 is aan hen een subsidie verstrekt als tegemoetkoming in de loonkosten. De subsidie bedraagt indien van een omzetdaling van 100% sprake is 90% van de loonsom vermeerderd met een opslag van 30%. Is de omzetdaling minder, dan wordt de subsidie naar evenredigheid verminderd.1 Met deze noodmaatregel zijn bedrijven en instellingen geholpen om door middel van een subsidie voor de loonkosten een periode van substantiële omzetdaling te overbruggen. Daarmee is bijgedragen aan het voorkomen werkloosheid. Werknemers blijven met hun ervaring en kennis voor de getroffen bedrijven en instellingen behouden.Dat de NOW in een grote en acute behoefte voorziet wordt duidelijk aan de hand van gegevens over het gebruik van de regeling. Aan 138.586 bedrijven is subsidie toegekend. Daarbij zijn naar raming circa 2,5 miljoen werknemers betrokken. Er is tot en met 12 juni aan voorschot een bedrag van € 6,2 miljard verstrekt. Een deel van de bedrijven ontvangt nog een tweede en een derde termijnbetaling. Dit komt neer op een totaalbedrag aan aangevraagde subsidie van € 9,8 miljard voor een periode van drie maanden. Het gewogen gemiddelde verwachte omzetverlies volgens opgave van de werkgevers bedroeg 67%. Van de bedrijven die subsidie hebben ontvangen heeft 67% minder dan 10 werknemers in dienst, 27% heeft 10 tot 50 werknemers in dienst in 6% ten minste 50 werknemers. De meeste aanvragen zijn toegekend aan bedrijven in de sectoren detailhandel, horeca en catering en overige commerciële dienstverlening: elk circa 25.000 (18% van het totaal aantal).
Op 20 mei 2020 heeft het kabinet bekendgemaakt dat de diverse maatregelen uit het Noodpakket worden verlengd.2 De samenleving en de economie worden met de routekaart in de hand geleidelijk weer opengesteld. Sommige ondernemingen kunnen de draad weer oppakken, andere kunnen dit maar gedeeltelijk of blijven dicht. Hoewel onzeker is hoe de situatie zich de komende periode zal ontwikkelen, wordt duidelijk dat we op een recessie afstevenen die langer dan eerder gedacht kan gaan duren. Was bij de introductie van de NOW de verwachting nog dat de economie zich na een (diep) dal snel zou herstellen, inmiddels is duidelijk dat het herstel veel tijd en inspanningen zal vragen en dat er fundamentele veranderingen op zullen treden in de economie vanwege de beperkingen die langere tijd nodig zijn om het coronavirus in te dammen en die ook een noodzakelijkerwijs andere inzet van mensen en bedrijfsmiddelen vragen. Tegen deze achtergrond heeft het kabinet besloten diverse noodmaatregelen uit het eerste pakket, waaronder de NOW, te verlengen ter bescherming van banen en inkomens. Wel worden maatregelen uit het Noodpakket op onderdelen aangepast om beter toegesneden te zijn op het gegeven dat mensen en organisaties zich zullen moeten aanpassen aan de vereisten van de nieuwe realiteit. Een aantal wijzigingen is doorgevoerd om te voorkomen dat bedrijven die niet kunnen uitsluiten dat ze noodgedwongen moeten herstructureren, een te hoge drempel ervaren om de NOW aan te vragen en er daardoor onnodig werkgelegenheid wordt verminderd. Deze gewijzigde regeling is de Tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor werkbehoud (NOW-2). De doelgroep bestaat ook bij NOW-2 uit werkgevers die te maken hebben met een omzetverlies van tenminste 20%, maar dan over een viermaandsperiode gelegen tussen 1 juni en 30 november 2020.
Het kabinet heeft besloten om NOW-2 te doen gelden voor een omzetperiode van vier maanden, startend op 1 juni, 1 juli of 1 augustus 2020. Dat is een maand langer dan in NOW-1. Verlenging met een extra maand geeft meer tijd en ruimte om tot een consistent en uitvoerbaar pakket te komen voor de volgende fase.De nu voorliggende verlenging van de NOW bouwt voort op NOW-1 inclusief de daarin aangebrachte wijzigingen. Ten behoeve van NOW-2 wordt een afzonderlijke regeling vastgesteld ter bevordering van de eenduidigheid en transparantie. In deze toelichting wordt met name ingegaan op de elementen die ten opzichte van NOW-1 zijn toegevoegd of gewijzigd. Aan datgene wat ongewijzigd is gebleven, wordt in deze toelichting minder uitgebreid aandacht besteed, omdat deze onderwerpen in NOW-1 al uitgebreid zijn toegelicht.
Alle werkgevers die aan de voorwaarden van de regeling voldoen kunnen een aanvraag voor subsidie indienen. Hieronder worden een aantal essentiële criteria en onderdelen van de NOW toegelicht.
De eis die geldt om voor de NOW in aanmerking te komen, is dat een werkgever een omzetdaling van ten minste 20% heeft. Deze eis uit de NOW-1 blijft van toepassing. Voor NOW-2 geldt dat de omzetdaling wordt bepaald door een derde van de omzet van 2019 te vergelijken met de omzet van een door de werkgever te kiezen periode van vier maanden die start op 1 juni, 1 juli of 1 augustus 2020. Indien men echter al een aanvraag heeft ingediend voor NOW-1 en de subsidie is verleend, dient de periode van omzetdaling waarvoor subsidie in het kader van NOW-2 wordt aangevraagd aan te sluiten op die periode van omzetdaling waarvoor in NOW-1 subsidie is aangevraagd en is deze dus niet vrijelijk door de werkgever te kiezen.Net als bij de NOW-1 geldt ook hier dat indien er sprake is van een grotere samenstelling van rechtspersonen of natuurlijke personen, zoals een concern, de omzetdaling van de gehele groep de basis is van de subsidie. Dit betekent ook dat indien er sprake is van een moeder-dochterrelatie, deze relatie van entiteiten binnen een groep tezamen moet worden genomen voor de omzetbepaling. Indien een moedermaatschappij bijvoorbeeld verschillende dochtermaatschappijen heeft, dient de omzetbepaling van de moedermaatschappij en de verschillende dochters dus gezamenlijk te worden bepaald. Al deze maatschappijen worden gezamenlijk gezien als een groep.Ook het omzetbegrip is hetzelfde als bij de NOW-1. Dit betekent onder meer dat subsidies en andere tegemoetkomingen onderdeel zijn van de omzetberekeningen, ook subsidies die worden opgehoogd of verstrekt om deze ondernemingen te compenseren in het kader van de uitbraak van het COVID-19-coronavirus. Een werkgever dient hier bij het opgeven van zijn omzetdaling bewust van te zijn.Verder blijft voor de bepaling van de omzetdaling bij ondernemingen die gestart zijn na 1 januari 2019 de bestaande referentieperiode gelden. Dit betekent dat tot de referentieperiode de hele kalendermaanden gerekend worden vanaf het moment dat de bedrijfsuitoefening van de werkgever is aangevangen in 2019 tot en met 29 februari 2020, omgerekend naar vier maanden. Dit referentietijdvak wordt, net zoals voor andere ondernemingen, niet verschoven. Dit omdat bij een verschuiving naar maart, april of mei, omdat veel onderneming en in dat geval benadeeld zullen worden door de aanpassing van het referentietijdvak. De verwachting is namelijk dat zij per half maart geraakt zijn door de COVID-19 coronacrisis en de daarmee verband houdende overheidsmaatregelen. Daarom zullen deze ondernemingen er qua subsidiehoogte fors op achteruit gaan als de maand maart (of verder) moet worden meegenomen bij het bepalen hun referentie-omzet. Een dergelijke verschuiving zou namelijk de referentie-omzet drukken, waardoor de omzetdaling voor veel ondernemingen beperkter zou worden.
De subsidie wordt in beginsel gebaseerd op de loonsom van maart 2020 en bedraagt per maand maximaal 90% van de loonsom over maart 2020 (bij betaling per vier weken is dit het derde aangiftetijdvak van 2020, verhoogd met 8,33%). Indien over de maand maart geen loongegevens beschikbaar zijn, wordt uitgegaan van het loon over november 2019 (of bij betaling per vier weken van het twaalfde aangiftetijdvak van dat jaar, verhoogd met 8,33%). De subsidie is een tegemoetkoming in de loonkosten van de periode juni tot en met september 2020. Dit loonsomtijdvak geldt voor alle aanvragen, ongeacht de gekozen omzetperiode.
Het percentage van 90% van de totale loonsom is een maximumpercentage dat zal worden uitbetaald bij een omzetdaling van 100%. Is de omzetdaling lager, dan zal de subsidie evenredig lager worden vastgesteld. Bij een omzetdaling van 50% bedraagt de subsidie 45% (= 50% van 90%) van de loonsom en bij een omzetdaling van 20% bedraagt de subsidie 18% (= 20% van 90%), etc. Bij een omzetdaling van minder dan 20% is de subsidie nihil.
Ook aanvullende lasten en kosten zoals onder andere werkgeverspremies en werknemersbijdragen aan pensioen en de opbouw van vakantiebijslag worden gecompenseerd. Bij NOW-1 bedroeg deze opslag een forfaitair percentage van 30%. Het kabinet realiseert zich dat werkgevers naast loonkosten ook met andere kosten te maken hebben. Om de komende periode zoveel mogelijk werkgelegenheid te behouden verhoogt het kabinet de forfaitaire opslag van 30% naar 40%. Hiermee ontstaat bij de bedrijven meer ruimte om beschikbare financiële middelen aan te wenden voor loondoorbetaling en andere kosten die gemaakt moeten worden om het bedrijf en dus ook de werkgelegenheid in stand te houden.
Met het oog op een verantwoorde besteding van de beschikbare overheidsmiddelen zal het subsidiebedrag ten aanzien van het loon een bovengrens hebben. Als loon wordt maximaal twee keer het per 1 januari 2020 geldende maximumdagloon per maand per individuele werknemer in aanmerking genomen (omgerekend naar een viermaandsperiode). Dat komt neer op € 9.538 per maand. Daarbij gaat het over het loon over het aangiftetijdvak waarover het voorschot wordt vastgesteld (zie b). Loon boven het bedrag van € 9.538 per maand komt niet voor subsidie in aanmerking.
Bij een gedaalde loonsom ten opzichte van de referentieperiode krijgt de werkgever voor elke euro minder loonkosten 90 cent minder subsidie; er vindt dus geen correctie plaats voor het omzetverlies. Hiervoor is gekozen vanuit de gedachte dat de werkgever met X% omzetverlies ook voor diezelfde X% van zijn loonsom subsidie nodig heeft. Anders gezegd: als omzet en loonsom met hetzelfde percentage dalen, zal de werkgever de overgebleven loonsom moeten betalen met de overgebleven omzet en dient er geen recht op subsidie te bestaan. Een correctie voor omzetverlies zou tot moeilijk uitlegbare situaties leiden: een werkgever met 50% omzetverlies, zou zijn loonsom met 60% kunnen verminderen en voor de overgebleven loonsom alsnog (50% x 90%) = 45% subsidie kunnen krijgen.Deze wijze van subsidievermindering sluit aan bij de oproep van het kabinet om werknemers zo veel mogelijk door te betalen. Bij die oproep past een wijze van subsidievaststelling die het aantrekkelijk maakt voor werkgevers de loonsom op peil te houden en dat wordt door bovenstaande verrekeningswijze het beste bereikt.Anders dan in de NOW-1 is in NOW-2 geen aparte regeling opgenomen voor seizoensbedrijven of andere werkgevers met een hogere loonsom in de meetperiode dan in de referentieperiode, zoals nieuw gestarte bedrijven en bedrijven die door overname zijn gegroeid. Een dergelijke regeling is minder noodzakelijk; omdat de referentieloonsom van januari naar maart verschuift, zullen er aanzienlijk minder gevallen zijn van werkgevers die tussen de referentieperiode en de corona-uitbraak een aanzienlijk hogere loonsom hebben gekregen. Maar bovenal geldt dat het in de NOW-2 gaat om werkgevers die ondanks dat de coronacrisis en de daartegen getroffen maatregelen al bekend waren, welbewust activiteiten in gang hebben gezet die gericht zijn op uitbreiding van het personeelsbestand. Ondernemers die ook in deze tijden kansen zien, aanvaarden daarbij dan zelf de bijbehorende risico’s. De NOW-2 dekt deze risico’s niet.
De aanvraagperiode voor subsidie loopt van 6 juli tot en met 31 augustus 2020. Aanvragen kunnen alleen worden ingediend via het daarvoor ontworpen formulier dat via www.uwv.nl beschikbaar wordt gesteld. Zodra positief op de aanvraag is beslist zal de subsidie verleend worden en een voorschot verstrekt worden in twee termijnen tot 80% van de verleende subsidie zoals deze wordt berekend op basis van de bij de aanvraag geleverde gegevens over de verwachte omzetdaling en de loonsom over de maand maart 2020. Er geldt een beslistermijn van 13 weken na ontvangst van de volledige aanvraag. In de praktijk wordt ernaar gestreefd om de betaling van het eerste voorschot binnen 2 à 4 weken na ontvangst van de volledige aanvraag te realiseren.Vanwege de noodsituatie waarin bedrijven en instellingen zijn komen te verkeren en de gewenste snelheid waarmee de regeling wordt uitgevoerd, is in NOW-1 gewerkt met een voorschot van een subsidie over de loonsom. Bevoorschotting wordt ook toegepast in NOW-2. Bevoorschotting zal snel na de aanvraag plaatsvinden, zodat er aansluiting is met de bevoorschotting uit NOW-1. In afwijking van de methodiek uit NOW-1 waarin sprake was van bevoorschotting in drie termijnen, vindt de bevoorschotting in NOW-2 plaats in twee termijnen.In beginsel vraagt de werkgever binnen 24 weken na afloop van de periode dat de omzetdaling heeft plaatsgevonden (de meetperiode), de vaststelling van de subsidie aan met een daarvoor ontworpen formulier. Ook dit formulier is beschikbaar op www.uwv.nl. Er kan om vaststelling worden verzocht vanaf 15 november, omdat vanaf dan de loongegevens volledig beschikbaar zijn. Een eerdere aanvraag is logischerwijs niet mogelijk. Daarom zal de termijn van 24 weken niet eerder dan medio november aanvangen.Vervolgens zal op basis van door de werkgever aan te leveren definitieve gegevens over de omzetdaling vastgesteld worden hoe groot de daadwerkelijke omzetdaling is geweest en of aan alle aan de werkgever opgelegde verplichtingen in het kader van de NOW is voldaan. Een aantal werkgevers dient daarbij een accountantsverklaring te overleggen. Dit betreft ondernemingen die ten minste € 125.000 subsidie ontvangen of een voorschot van € 100.000. In dat geval heeft de werkgever meer tijd om een aanvraag tot vaststelling in te dienen (38 weken). Binnen 52 weken na ontvangst van deze aanvraag wordt de definitieve subsidie vastgesteld. Bij de afrekening kan sprake zijn van terugvordering of nabetaling. In de praktijk zal de vaststelling eerder plaatsvinden, veelal binnen een maand. De mogelijkheid van een langere periode is echter nodig, bijvoorbeeld voor het geval er aanleiding is voor nader onderzoek.
Aan de werkgever die op grond van de regeling subsidie ontvangt wordt een aantal verplichtingen opgelegd. Deze verplichtingen zijn enerzijds gericht op het verzekeren van een doelmatige en doelgerichte besteding van de subsidie. Dit betreft bijvoorbeeld de verplichting tot het voeren van een controleerbare administratie en de verplichting om melding te doen van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor het toekennen van de subsidie of de hoogte daarvan. Deze meer algemene verplichtingen zijn ongewijzigd gebleven ten opzichte van NOW-1.Daarnaast zijn er verplichtingen die meer specifiek gericht zijn op het bereiken van het doel van de regeling, namelijk het behoud van werkgelegenheid en die ten opzichte van NOW-1 zijn aangepast.
Er mag van bedrijven die een beroep doen op overheidssteun in het kader van de NOW verwacht worden dat zij alles in het werk stellen om hun financiële positie te versterken om de werkgelegenheid in hun bedrijf veilig te stellen en voor toekomst een buffer op te bouwen. Dit leidt ook tot een doelmatige besteding van overheidsmiddelen. Het mag niet zo zijn dat de financiële verlichting die de NOW biedt direct of indirect benut wordt om dividend of bonussen uit te keren of eigen aandelen in te kopen, waarmee kapitaal aan de onderneming (of de groep) onttrokken wordt. Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie Jetten c.s.6 Het betreft het uitkeren van dividend en bonus over 2020, waarover in de regel in de jaarvergadering van 2021 wordt beslist. De voorwaarde ziet niet op dividend, bonussen en aandelen over 2019, die pas in 2020 tot uitbetaling zullen leiden aangezien de beslissingen daarover al genomen zijn.Dit betekent dat ook bedrijven die al NOW-1 subsidie verstrekt hebben gekregen en die nu ook een aanvraag indienen voor NOW-2 zich aan deze verplichting dienen te houden. Alle dividend- en winstuitkeringen aan aandeelhouders en derden mogen in dat geval niet plaatsvinden. Dit betekent ook dat dividenduitkeringen aan aandeelhouders als de Staat, overheden, of de natuurlijke personen achter de onderneming geen dividend- of winstuitkeringen mogen ontvangen.Hierbij is het niet relevant of er sprake is van een Nederlandse onderneming of van een internationale onderneming. Indien een werkgever subsidie aanvraagt, dient hij zich aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen te houden.De verplichting om geen bonussen te verstrekken zal beperkt worden tot de bonussen en winstdelingen die worden uitgekeerd aan het bestuur en de directie. Het begrip bestuur, directie (of management) dient breed te worden opgevat. De registratie in de Kamer van Koophandel is hierbij niet doorslaggevend, ook niet of de betrokken personen beslissend of tekeningsbevoegd zijn. Bestuursleden, directieleden of leden van het management die het beleid bepalen behoren tot het bestuur, directie of management en vallen daarmee onder deze bepaling. De interne naam die hieraan wordt gegeven is niet relevant. Onder deze bepaling valt ook degene die tijdelijk zitting heeft in het bestuur, de directie, of het management. Het strekt zich niet uit tot het overige personeel dat in het bedrijf werkzaam is en dat mogelijk variabel beloond wordt via bonussen. Dit betekent voor DGA’s/bestuurders en andere directieleden dat zij mogelijk slechts hun basisvergoeding ontvangen of hun gebruikelijk-loonregeling, vanwege het verbod om bonussen uit te keren.Een rechtspersoon mag dus ook geen dividend uitkeren aan aandeelhouders binnen het concern, en geen bonussen uitkeren aan de directie of het management van het concern. Dit ziet dus slechts op de rechtspersoon. De overige rechtspersonen van het concern, mits zij niet zelf ook aanvragen en er geen aanvraag op niveau van de werkmaatschappij wordt gedaan, mogen dit nog wel.De verplichting tot het niet uitkeren van dividend of winst, bonussen of eigen aandelen inkopen moet wel proportioneel en controleerbaar zijn. Daarom geldt deze verplichting alleen indien de werkgever, of het concern gezamenlijk een subsidievoorschot van € 100.000 of meer ontvangt of de subsidie op € 125.000 of meer wordt vastgesteld. Deze grenzen gelden ook als grens voor de accountantsverklaring.Indien er bedrijven gebruik willen maken van de bijzondere regeling voor werkmaatschappijen geldt een uitgebreidere verplichting. In dat geval geldt deze verplichting ook voor het concern, de groep of de moedermaatschappij. Daarom dient de werkgever in dat geval te verklaren dat ook het groepshoofd of de moedermaatschappij zich aan deze verplichtingen houdt en zich ervan te vergewissen dat de groep zich hier daadwerkelijk aan committeert voorafgaand aan de aanvraag van de werkgever. Deze reikwijdte geldt ook al voor aanvragen op werkmaatschappijenniveau in de NOW-1. Ook hier is het niet relevant of het gaat om een Nederlandse onderneming of groep of internationale onderneming of groep. De reden achter deze bredere reikwijdte is dat het concern/moeder hier een beroep doet op bijzondere solidariteit van de overheid, terwijl het concern geen 20% omzetdaling heeft en dus anders niet in aanmerking komt voor de NOW-subsidie. Daarom geldt hier de verplichting om geen dividend of bonussen uit te keren of eigen aandelen in te kopen breder. Ook geldt bij deze aanvraag geen grens van een minimale subsidie.Voor bedrijven met een gebroken boekjaar (een boekjaar die niet op een kalenderjaar valt als bedoeld in artikel 10a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek) kan de dividendverplichting over 2020 niet goed uitpakken, nu deze bedrijven pas weet hebben van de verplichting in juni 2020. Dit kan dus problematisch zijn voor bedrijven die bijvoorbeeld een boekjaar tot 1 maart hebben, en al de aandeelhoudersvergadering 2020 hebben gehad. Indien zij toen besloten hebben dividend uit te keren, kan een verplichting over 2020 hen beletten NOW 2.0 aan te vragen terwijl deze bedrijven dat toen niet konden voorzien. Dit is niet wenselijk. Daarom wordt geregeld dat indien bedrijven een gebroken boekjaar hanteren, de verplichting om o.a. geen dividend uit te keren geldt voor het boekjaar waarin de maanden juni, juli, augustus en september 2020 valt. Indien er twee boekjaren in die periode vallen, geldt de verplichting voor beide boekjaren. Indien een concern of moeder-dochter ook een gebroken boekjaar hanteert, geldt dezelfde afwijking voor het concern of de moeder-dochter.
Het kabinet geeft zich rekenschap van het feit dat we een fase ingaan waarin werkenden, bedrijven en ondernemers zich meer en meer zullen moeten voegen naar een nieuwe economische realiteit. Het kabinet is zich er dan ook van bewust dat ontslagen en faillissementen niet in alle gevallen te voorkomen zijn en dat er bedrijven zijn die zich moeten gaan aanpassen aan veranderde omstandigheden.Gelet op het voorgaande is door het kabinet besloten dat de hoogte van de correctie op het subsidiebedrag als gevolg van bedrijfseconomisch ontslag zal worden aangepast. Bij de afrekening zal de subsidie in de gevallen dat de werkgever bij UWV een ontslagaanvraag om bedrijfseconomische redenen heeft ingediend niet langer voor 150%, maar voor 100% worden gecorrigeerd met de hoogte van de loonsom(men) van de werknemer(s) voor wie ontslag is aangevraagd. Het gaat hierbij om ontslagaanvragen om bedrijfseconomische redenen die in de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020, de periode waarop de loonkostensubsidie ziet en waarbinnen werkgelegenheid zo veel mogelijk behouden moet blijven, bij UWV zijn ingediend en niet tijdig, binnen vijf werkdagen, zijn ingetrokken.
Om het belang van dit overleg te onderschrijven wordt het volgende bepaald. Het totale subsidiebedrag wordt met 5% verminderd als de werkgever in de periode van 30 mei 2020 tot en met 30 september 2020 één of meerdere meldingen als bedoeld in de WMCO doet én gedurende het subsidietijdvak voor 20 of meer werknemers in een werkgebied van de WMCO ontslag om bedrijfseconomische redenen aanvraagt. Voor toepassing van de verlaging is niet vereist dat de ontslagaanvragen voortvloeien uit de WMCO-melding; de voorwaarden worden los van elkaar beoordeeld.
Indien er meerdere belanghebbende vakbonden zijn, dient de werkgever met alle belanghebbende vakbonden overeenstemming te bereiken dan wel met alle belanghebbende vakbonden gezamenlijk het hiervoor genoemde verzoek bij de Stichting van de Arbeid in te dienen om de korting van 5% op de subsidie te voorkomen. De reden hiervoor is dat op deze wijze gedegen overleg tussen werkgever en vakbeweging zo veel mogelijk wordt geborgd.Het kan voorts zo zijn dat er geen belanghebbende vakbonden zijn. Voor die situatie wordt geregeld dat de werkgever ook met een andere vertegenwoordiging van werknemers een akkoord kan bereiken of het verzoek aan de Stichting van de Arbeid gezamenlijk met deze vertegenwoordiging kan indienen.In de regeling is aangegeven wat onder een andere vertegenwoordiging van werknemers moet worden verstaan. Dat zijn de ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging of, indien deze niet aanwezig is, de personeelsvergadering zoals bedoeld in de Wet op de ondernemingsraden. Hiermee wordt duidelijkheid geboden over de vraag met wie de werkgever het overleg over de ontslagen voert dan wel met wie het gezamenlijke verzoek bij de Stichting van de Arbeid om te beoordelen of het voorgestelde aantal te vervallen arbeidsplaatsen noodzakelijk is kan worden ingediend. Daarbij is zoveel mogelijk aangesloten bij reeds bestaande overlegstructuren in het kader van medezeggenschap. Bij voornemens tot collectief ontslag zal meestal ook de ondernemingsraad moeten worden geraadpleegd (artikel 25 van de Wet op de ondernemingsraden). Deze verduidelijking wordt ook toegevoegd bij de overeenkomst voor werkbehoud die gesloten moet worden indien een werkmaatschappij gebruik wil maken van de bijzondere regeling van artikel 7.De werkgever moet desgevraagd aan de hand van documentatie aantonen dat hij een akkoord heeft bereikt of dat hij een gezamenlijk verzoek bij de Stichting van de Arbeid heeft ingediend om te beoordelen of het voorgestelde aantal te vervallen arbeidsplaatsen noodzakelijk is.Bepaald is dat de aanvullende subsidievoorwaarden bij collectief ontslag zullen gelden voor WMCO-meldingen die worden gedaan in de periode van 30 mei 2020 tot en met 30 september 2020. De aanvullende voorwaarden gelden aldus vanaf de dag volgend op de dag dat, door middel van de Kamerbrief ‘Noodpakket 2.0’ van 29 mei 2020, bekend is gemaakt op welke manier aan de aanvullende voorwaarden invulling gegeven wordt. Met het hanteren van deze datum wordt voorkomen dat werkgevers tussen het tijdstip van de bekendmaking van de aanvullende voorwaarden en het aanvangstijdstip van het subsidietijdvak (1 juni 2020) WMCO-meldingen indienen met als doel de aanvullende regels omtrent grotere ontslagaanvragen te omzeilen. De aanvullende subsidievoorwaarden gelden voor meldingen die zijn gedaan voor afloop van het subsidietijdvak (30 september 2020), dus meldingen die zijn gedaan voor 1 oktober 2020.Om in aanmerking te komen voor de NOW-2 zullen bedrijven op het aanvraagformulier voor de NOW zich er toe moeten committeren dat zij, indien de WMCO van toepassing is, gedurende een periode van (maximaal) vier weken zullen overleggen met de vakbonden (of bij gebreke daarvan een andere vertegenwoordiging van werknemers) over de voorgenomen ontslagen en de ontslagaanvraag niet eerder in te dienen dan vier weken nadat de WMCO-melding aan UWV en de belanghebbende vakbonden is gedaan. Dit vereiste dient ter borging en stimulering van het overleg tussen werkgever en vakbeweging of andere vertegenwoordiging van werknemers. De termijn van vier weken vangt aan als de WMCO-melding compleet is, dat wil zeggen dat alle op grond van artikel 4, eerste tot en met vierde lid, WMCO te verstrekken informatie door de werkgever is verstrekt. Zie hierover ook de toelichting op artikel 15.Tot slot wordt met betrekking tot de toetsing van ontslagaanvragen door UWV ter verduidelijking nog het volgende opgemerkt. UWV neemt ontslagaanvragen om bedrijfseconomische redenen wel in behandeling. Bij dergelijke ontslagaanvragen geldt het reguliere toetsingskader voor ontslag, zoals neergelegd in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Ontslagregeling. Dat betekent onder meer dat de werkgever aannemelijk moet maken dat het ontslag noodzakelijk is als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering en dat er geen voor de hand liggende andere oplossingen zijn. Daarbij geldt dat de werkgever aannemelijk zal moeten maken dat de NOW-subsidie of een andere steunmaatregel in zijn geval geen voor de hand liggende andere oplossing is. Er moet, zoals altijd geldt, wel ruimte zijn voor de werkgever om dergelijke beslissingen te kunnen nemen. Bij de toetsing van die beslissing betracht UWV dus terughoudendheid. Er is sprake van een zogenoemde marginale toets. De overeenstemming over de ontslagen in het kader van de NOW staat dus niet gelijk aan een verklaring van de belanghebbende vakbonden zoals bedoeld in artikel 2 van de Ontslagregeling. Alleen als er overeenstemming is bereikt tussen de werkgever en belanghebbende vakbonden (zoals bedoeld in de WMCO) over de (aantallen) ontslagen en dit uit een schriftelijke verklaring van de belanghebbende vakbonden blijkt, toetst UWV de bedrijfseconomische noodzaak voor ontslag conform artikel 2 van de Ontslagregeling in beginsel niet. Indien er geen belanghebbende vakbonden zijn en de werkgever heeft overeenstemming met een vertegenwoordiging van werknemers over het aantal ontslagen dan heeft dit alleen gevolgen voor de hoogte van het subsidiebedrag (zie hiervoor een korting van 5% op de subsidie); niet op de wijze van de beoordeling van de bedrijfseconomische noodzaak voor ontslag door UWV. Dit geldt ook in het geval in het kader van de NOW wel overeenstemming met belanghebbende vakbonden is bereikt, maar de verklaring daarover niet voldoet aan de in artikel 2 van de Ontslagregeling gestelde eisen. Uit de verklaring zoals bedoeld in artikel 2 van de Ontslagregeling zal ook moeten blijken dat er sprake is van belanghebbende vakbonden.
Een nieuwe verplichting die is gericht op het voorkomen van werkloosheid betreft de verplichting voor de werkgever om zijn werknemers te stimuleren een ontwikkeladvies aan te vragen of deel te nemen aan scholing. De fundamentele veranderingen die de samenleving en de economie ondergaan vragen om andere bedrijfsmodellen met een andere inzet van mensen en middelen. Veel werknemers werken op dit moment minder uren of zelfs niet en moeten zich voorbereiden op een andere manier van werken of zelfs ander werk. Het is wenselijk dat zij de kans krijgen zich hierop voor te bereiden door een ontwikkeladvies aan te vragen of zich bij te scholen voor behoud van werk. Werkgevers kunnen de aandacht hiervoor inpassen in het bestaande scholingsbeleid in hun onderneming of bespreken met de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging. Daarnaast kunnen zij – mede in het kader van goed werkgeverschap – wijzen op het belang van een scholing en ontwikkeling tijdens individuele personeelsgesprekken. Voorts kunnen hun werknemers stimuleren door vrijvallende arbeidstijd beschikbaar te stellen en middelen te verschaffen via bijvoorbeeld O&O-fondsen. Het crisispakket scholing ‘NL leert door’ voorziet ook in middelen.7 De scholing zelf is geen onderdeel van de NOW, de inspanningsverplichting is dat – als flankerend beleid – wel. Het kabinet biedt ondersteuning aan scholingsactiviteiten met het crisispakket Nederland leert door. Werkgevers delen bij aanvraag van NOW-2 subsidie te verklaren aan deze inspanningsverplichting te zullen voldoen.
De werkgever is verplicht om de ondernemingsraad, de personeelsvertegenwoordiging of bij ontbreken daarvan de werknemers te informeren over de subsidieverlening. Met deze informatieplicht is het voor de werknemers duidelijk dat de werkgever een tegemoetkoming ontvangt om de lonen te kunnen doorbetalen en werkloosheid zoveel mogelijk te voorkomen. Ook in het kader van de inspanningsverplichting scholing is het van belang dat de werknemers ervan op de hoogte zijn en kunnen bewaken en bevorderen dat deze inspanningsverplichting in de praktijk vorm krijgt. Zij kunnen de werkgever hierop aanspreken en werknemers wijzen op het belang van scholing en stimuleren om deel te nemen aan de scholingsmogelijkheden die aangeboden worden of als individuele werknemer daartoe zelf het initiatief nemen.
De NOW is geen steunmaatregel in de zin van artikel 107, eerste lid, Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De NOW is een generieke en tijdelijke subsidieregeling voor alle werkgevers (ondernemingen) die in hun omzet getroffen zijn door de gevolgen van het COVID-19 coronavirus of andere buitengewone omstandigheden en die voldoen aan de in de regeling gestelde voorwaarden. De NOW is erop gericht loondoorbetaling te garanderen door de vergoeding van (een deel van) de loonsom met toepassing van een subsidie van de overheid te vergoeden. Met de steun kan ontslag worden voorkomen en kunnen werkgevers menskracht, ervaring en kennis behouden voor hun onderneming. De NOW komt dus uiteindelijk de werknemers ten goede. De NOW levert de ene onderneming geen economisch voordeel op ten opzichte van de andere welke onverenigbaar is met de interne markt.
De snelheid waarmee de noodmaatregel tot stand is gekomen impliceert eveneens dat mogelijk zaken over het hoofd zijn gezien en de regeling onvoorziene consequenties kan hebben, die achteraf niet gerepareerd kunnen worden.De NOW kent risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik. Dit geldt in de kern voor Er is sprake van gevoeligheid voor misbruik en oneigenlijk gebruik bij elke regeling waarbij er afhankelijkheid is van (door derden geleverde) gegevens bij de beoordeling van de aanvraag. Voor zover mogelijk worden deze risico’s geadresseerd met beheersmaatregelen, maar het is realistisch te verwachten dat er op dit moment nog onvolkomenheden in de aanpak van deze risico’s zullen zijn maar deze risico’s kunnen niet helemaal voorkomen worden. Vanwege het grote maatschappelijke belang van de NOW voor behoud van bedrijvigheid en banen, worden deze onvolkomenheden geaccepteerd.Uitgangspunt bij de beheersmaatregelen is dat de werkgever verantwoordelijk is voor de juistheid van alle informatie die hij aanlevert. Hij legt verantwoording af over de wijze waarop hij aan de voorwaarden uit de regeling voldoet. Dit uitgangspunt komt tot uiting in het vereiste dat de werkgever met betrekking tot de omzet en de loonsom een zodanig controleerbare administratie beheert, dat achteraf gecontroleerd kan worden of een subsidie terecht is verstrekt. De werkgever verleent desgevraagd inzage in deze administratie. Ook heeft de werkgever de verplichting onverwijld melding te doen indien duidelijk is dat hij niet langer aan de vereisten voor subsidieverlening voldoet, bijvoorbeeld als de omzetvermindering zich toch (vrijwel) niet voordoet. De werkgever bevestigt dat hij de aanvraag naar waarheid invult en geen misbruik of oneigenlijk gebruik maakt van subsidiegelden. De werkgever bevestigt ook dat hij zich ervan bewust dat verder onderzoek gedaan kan worden in geval van (vermoeden van) misbruik van de regeling.UWV heeft op grond van artikel 54 Wet SUWI de bevoegdheid om gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van zijn taken op te vragen bij de Belastingdienst. Daarnaast worden gegevens over de loonsom van de werkgever gebaseerd op de polisadministratie van UWV.Voor de verificatie van de door de aanvrager verstrekte gegevens, wordt gebruik gemaakt van een gegevensuitwisseling tussen de Belastingdienst en UWV. Deze gegevensuitwisseling is essentieel om te voorkomen dat willekeurige rechts- of natuurlijke personen zich kunnen voordoen als een grote werkgever en vervolgens zelf grote bedragen kunnen incasseren. Deze gegevenslevering beperkt dit risico substantieel en wordt daarom proportioneel geacht. Bovendien wordt hiermee de administratieve last van aanvragers beperkt, nu zo min mogelijk bewijsmiddelen voor de rekening aangedragen hoeven te worden. Daarmee wordt voldaan aan het beginsel van subsidiariteit.UWV kan de betaling van het voorschot weigeren, wijzigen, intrekken of op schorten indien sprake is van een ernstig vermoeden dat niet aan de subsidievoorwaarden wordt voldaan. UWV kan daarnaast een reeds verleende subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen. De grondslag hiervoor is opgenomen in de regeling.
Via de derde Incidentele suppletoire begroting en bijbehorende nota van wijziging inzake Noodpakket banen en economie is de begrotingsstaat van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gewijzigd.9 Daarbij is een bedrag van € 12,7 miljard toegevoegd aan de uitgaven van artikel 1 van de begroting (artikel Arbeidsmarkt). Dit bedrag van € 12,7 miljard is bedoeld voor de subsidie-uitgaven en van deze regeling, en voor de uitvoering van een vergelijkbare regeling voor Caribisch Nederland.Hoe hoog de daadwerkelijke uitgaven aan de NOW-2 zullen zijn, is lastig te voorspellen. De uitgaven hangen sterk af van het aantal aanvragen van werkgevers en de omvang van deze aanvragen (op basis van de verwachte omzetdaling). Het bedrag van € 12,7 miljard dat in de SZW-begroting is opgenomen is gebaseerd op de inschatting dat iets minder dan een kwart van de werkgevers (gemeten naar loonsom) gebruik maakt van de regeling. Het betreft een grove inschatting die met grote onzekerheid is omgeven. Indien het aantal aanvragen hoger is en/of de omvang van de aanvragen groter, nemen de kosten toe. De inschatting van het gebruik zoals hierboven gegeven, is naar rato van de loonsom. Het feitelijke aantal werkgevers dat een aanvraag doet kan uiteraard hoger zijn dan een kwart van alle werkgevers, als bijvoorbeeld kleine werkgevers meer dan gemiddeld gebruikmaken van de regeling.De verwachte uitgaven voor NOW-2 (vier maanden) zijn omgerekend naar drie maanden vergelijkbaar met de verwachte uitgaven voor NOW-1 (drie maanden). Onderliggend is de verwachting dat het aantal werkgevers dat gebruik maakt van NOW-2 als ook het verwachte omzetverlies iets lager uitvallen dan de realisatiecijfers van NOW-1 laten zien. Daar staat echter tegenover dat de forfaitaire opslag voor werkgeverslasten van 30% naar 40% is verhoogd in NOW-2.Om ervoor te zorgen dat UWV de subsidie kan uitbetalen, en de subsidieregeling kan uitvoeren is in de regeling ook een artikel over de financiering opgenomen. Het gaat dan om de manier waarop het geld van de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar UWV wordt geboekt. Daarvoor is zo veel mogelijk aangesloten bij bestaande financiering van door UWV uit te voeren taken. In de praktijk betekent dit dat UWV een periodiek voorschot krijgt op basis van de geraamde uitgaven. Dit voorschot wordt uitbetaald op de rekening die UWV bij ’s Rijks schatkist aanhoudt. De middelen verlaten daardoor pas de schatkist op het moment dat UWV een subsidievoorschot uitbetaalt. Na afloop van het jaar wordt in het UWV jaarverslag verantwoording afgelegd over de lasten en baten van de regeling. Uiteraard wordt deze informatie ook opgenomen in de begroting en het jaarverslag van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Voor de uitvoeringskosten is een aanvullend bedrag van € 100 miljoen gereserveerd ten behoeve van de uitvoeringskosten van deze regeling door voor UWV en SZW.
Voor het berekenen van de administratieve lasten per subsidieregeling wordt onderscheid gemaakt tussen (administratieve) handelingen die samenhangen met:
Het aantal aanvragen voor NOW-1 bedraagt circa 140.000. Nu een aantal maatregelen is ingetrokken en de samenleving en economie met de routekaart in de hand geleidelijk worden opengesteld, zal een aantal bedrijven niet langer voor subsidie in aanmerking komen. Onderstaande berekening is gebaseerd op een aantal van 130.000 aanvragers.
Van bedrijven wordt een accountantsverklaring verwacht indien zij een voorschot van ten minste € 100.000 hebben ontvangen of als bij de aanvraag tot vaststelling blijkt dat zij tenminste € 125.000 subsidie claimen. Bedrijven onder deze grens hebben een verklaring van een derde deskundige nodig. Geen verklaring is nodig indien het voorschot minder bedraagt dan € 20.000, tenzij de subsidie bij vaststelling wordt bepaald op tenminste € 25.000. De totale kosten van het laten opstellen van deze verklaringen worden geraamd op circa € 180 miljoen (1,8% van het subsidiebedrag). Per bedrijf zijn deze kosten sterk afhankelijk van de bedrijfssituatie en de voorbereidende werkzaamheden van de ondernemingen zelf. Bij de kostenraming is rekening gehouden met bedrijfsgrootte en subsidiebedrag. Naarmate het bedrijf groter is en het subsidiebedrag hoger nemen de kosten van het laten opstellen van een verklaring toe. De kosten lopen zeer uiteen, namelijk van gemiddeld € 500 voor een bedrijf met minder dan 5 werknemers en een subsidie van maximaal € 125.000 tot gemiddeld € 50.000 voor een bedrijf met ten minste 250 werknemers en een subsidie van ten minste € 5 miljoen (maximaal 1% van het subsidiebedrag). Voor circa 90.000 bedrijven (67%) worden de kosten geraamd op gemiddeld € 500, voor 25.000 bedrijven (19%) op gemiddeld € 1.000. De kosten worden ingeschat op € 10.000 of meer voor bijna 4.000 bedrijven (3%).Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) constateert dat de beschrijving van nut en noodzaak van de regeling toereikend is. Het ATR heeft geadviseerd om de regeling vast te stellen nadat met enkele adviespunten rekening is gehouden:
Deze subsidieregeling is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies. Die wet geeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de bevoegdheid om subsidies te verstrekken. Deze subsidieregeling is ook gebaseerd op artikel 32d, tweede lid, Wet SUWI, omdat de regeling wordt uitgevoerd door het UWV. Door mandaatverlening wordt namelijk een taak opgedragen aan het UWV (zie artikel 21).
Net als de werknemer is ook de werkgever gedefinieerd onder verwijzing naar de Wet financiering sociale verzekeringen.In het tweede lid is het omzetbegrip gedefinieerd. In aanvulling op wat hierop in de eerste tranche subsidieregeling al is toegelicht, wordt verduidelijkt dat onder omzet niet wordt verstaan de subsidie die de werkgever ontvangt op grond van de eerste tranche subsidieregeling, dit ziet op het de subsidieverlening (voorschot) en de subsidievaststelling (vaststelling).
De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS is in het eerste lid buiten toepassing verklaard, omdat de uitvoering van deze regeling via mandaat bij het UWV is belegd. In het tweede lid is geregeld dat alle formulieren waarnaar in deze regeling wordt verwezen, beschikbaar worden gesteld via de website www.uwv.nl
In artikel 3 is het doel van de subsidie geformuleerd. Het doel is gelegen in het zoveel mogelijk voorkomen van werkloosheid, die veroorzaakt wordt door acute terugval in de omzet ten gevolge van buitengewone omstandigheden die niet tot het normale ondernemersrisico behoren, voor zover de omzet hierdoor daalt met ten minste 20%. Werkgevers worden hiermee in de gelegenheid gesteld werknemers in dienst te houden. Het is hierbij niet de bedoeling dat er dividenden of bonussen worden uitgekeerd of eigen aandelen worden aangekocht over 2020. Dit is een aanpassing ten opzichte van de eerste tranche subsidieregeling.
In het tweede lid is geregeld dat wanneer aan een werkgever subsidie op grond van de eerste tranche subsidieregeling is verleend, het niet aan de werkgever is om vier aaneengesloten kalendermaanden binnen de omzetperiode de kiezen. De werkgever dient in dat geval de vier aaneengesloten kalendermaanden op te geven die aansluiten op de drie aaneengesloten kalendermaanden die de werkgever heeft opgegeven voor de omzetberekening van de eerste tranche subsidieregeling.Ter illustratie, indien een werkgever voor de eerste tranche subsidieregeling voor de omzetperiode de kalendermaanden mei, juni en juli 2020 heeft opgegeven, dan geeft de werkgever voor de omzetperiode van deze regeling de kalendermaanden augustus, september, oktober, november 2020 op.Een werkgever heeft de mogelijkheid te verzoeken om intrekking van een subsidieverlening. Vindt een verzoek tot intrekking van een beschikking tot subsidieverlening op grond van de eerste tranche subsidieregeling plaats nog voordat een aanvraag op grond van de onderhavige subsidieregeling is ingediend, dan heeft de werkgever de keuze welke aaneengesloten kalendermaanden hij binnen de omzetperiode opgeeft bij de subsidieaanvraag. Vindt een verzoek tot intrekking plaats nadat een aanvraag als bedoeld in artikel 10 is ingediend, dan dienen de vier aaneengesloten kalendermaanden wel aan te sluiten op de drie aaneengesloten kalendermaanden die de werkgever heeft opgegeven voor de omzetberekening van de eerste tranche subsidieregeling.
Dit artikel regelt in aanvulling op artikel 4:35, eerste en tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gronden op basis waarvan de subsidieverlening wordt geweigerd. Dat is het geval indien:
Met betrekking tot onderdeel c geldt dat, indien er geen loongegevens zijn over – kort gezegd – maart 2020 of november 2019, er geen subsidie wordt verleend.Voornoemde gronden zijn een aanvulling op de weigeringsgronden, bedoeld in artikel 4:35 Awb. Daarin is in het tweede lid, onderdeel b, onder andere opgenomen dat wanneer een aanvrager failliet is verklaard, aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard of een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend, de subsidieverlening in ieder geval worden geweigerd. Ook dit vormt zodoende een weigeringsgrond.Indien nadat de subsidie is verleend blijkt dat de werkgever niet aan een van deze gronden voldoet, kan de subsidieverlening worden ingetrokken. Dit vloeit voort uit artikel 4:48 Awb.
Het eerste en tweede lid bieden rekenregels om de omzetdaling te berekenen. Het eerste lid bepaalt dat de omzetdaling berekend wordt door het verschil tussen de referentie-omzet en de omzet in de gekozen meetperiode in 2020 (de omzetperiode) af te zetten tegen de referentie-omzet. In het tweede, derde, vierde en vijfde lid wordt de referentie-omzet nader uitgewerkt.De hoofdregel voor de berekening van de referentie-omzet is weergegeven in het tweede lid, namelijk dat de referentie-omzet de omzet over het kalenderjaar 2019 is, gedeeld door drie. Hierbij wordt uitgegaan van de situatie dat de onderneming reeds bestond op 1 januari 2019.
VoorbeeldEen voorbeeld voor de toepassing lid 2: een werkgever had een omzet in 2019 van gemiddeld € 100.000 per maand, ofwel € 1.200.000 over het gehele jaar. In de periode van 1 juli 2020 tot en met 31 oktober 2020 – in dit voorbeeld de periode waarover de werkgever heeft aangegeven zijn omzetdaling berekend wil hebben – is zijn omzet gemiddeld € 70.000 per maand, ofwel € 280.000 over de gehele periode. In dit geval is de omzetdaling: | |
(€ 1.200.000 / 3) – € 280.000 | = 0,30 = 30% |
(€ 1.200.000 / 3) |
In het derde, vierde en vijfde lid, zijn de uitzonderingen voor de berekening van de referentie-omzet gegeven. De eerste uitzondering – opgenomen onder het derde lid – voorziet in de situatie dat de onderneming nog niet bestond op 1 januari 2019. Wanneer de aanvang van de bedrijfsuitoefening van een onderneming in het jaar 2019 of in januari 2020 of op 1 februari 2020 plaatsvond, worden de gehele kalendermaanden vanaf de dag na aanvang van de bedrijfsuitoefening tot en met 29 februari 2020 in aanmerking genomen voor de bepaling van de omzetreferentie, omgerekend naar een viermaandsperiode. In het derde lid wordt met de gekozen bewoordingen (‘aanvang van de bedrijfsuitoefening’) aansluiting gezocht bij de terminologie van de Handelsregisterwet 2007. Het moet daarbij daadwerkelijk gaan om een nieuwe onderneming, welke zowel een Nederlands als een niet-Nederlandse rechtspersoon of natuurlijke persoon kan zijn. Voor ondernemingen die al op 1 januari 2019 bestonden en waar de piek van de omzet gedurende een gedeelte van het jaar plaatsvindt, geldt het eerste lid.
VoorbeeldEen voorbeeld voor de toepassing van lid 3: een werkgever start zijn onderneming op 17 juli 2019. Zijn in aanmerking te nemen omzet vanaf 1 augustus 2019 tot en met 29 februari 2020 bedraagt in totaal € 140.000. In de maanden juli tot en met oktober 2020 – in dit voorbeeld de periode waarover de werkgever heeft aangegeven zijn omzetdaling berekend wil hebben – is zijn omzet gemiddeld € 10.000 per maand, ofwel € 40.000 over de gehele periode. In dit geval wordt de omzet over deze 7 maanden (augustus 2019 tot en met februari 2020) naar rato omgezet naar 4 maanden (€ 140.000 / 7 x 4 = € 80.000). Dat is de referentie-omzet. In dit geval is de omzetdaling: | |
€ 80.000 – € 30.000 | = 0,6250 = 61% |
€ 80.000 |
Indien een overname plaatsvindt na 1 februari 2020, dan is het vierde lid niet van toepassing. Er is dan immers geen kalendermaand meer gelegen tussen het moment van de overname en de uiterlijke datum van 29 februari 2020. Indien het vierde lid niet van toepassing is, kan worden teruggevallen op de hoofdregel van het tweede lid.Het vijfde lid voorziet in de situatie dat een werkgever een onderdeel of activiteit afstoot. Indien dat het geval is in de periode van 2 januari 2019 tot en met 1 februari 2020, dan wordt de referentie-omzet berekend door de omzet die is gerealiseerd in de periode vanaf de dag waarop een onderdeel of activiteit is afgestoten, tot en met 29 februari 2020, te delen door het aantal maanden waarvan de omzet in aanmerking wordt genomen, vermenigvuldigd met vier, gerekend vanaf de eerste volledige kalendermaand. Indien een werkgever meerdere onderdelen en activiteiten afstoot, wordt voor de berekening gekeken naar het laatste onderdeel of activiteit dat is afgestoten in de periode van 2 januari 2019 tot en met 1 februari 2020. Is een onderdeel of activiteit afgestoten ná 1 februari 2020, dan wordt de referentie-omzet berekend op grond van de hoofdregel in het tweede lid.
Op welk niveau de omzetdaling wordt berekend komt tot uiting in het zesde en zevende lid (en indien van toepassing in artikel 7). Dit geschiedt – afhankelijk van de omstandigheden – op basis van één van de volgende twee niveaus:
Uit het zevende lid volgt ook dat wanneer een werkgever onderdeel uitmaakt van een groep, er in geval van een overname als bedoeld in het vierde lid, of een afstoting van een onderdeel of activiteit als bedoeld in het vijfde lid, de omzetdaling conform die leden wordt berekend voor de hele groep op basis van de omzetberekening in het vierde of vijfde lid.
In het achtste lid wordt geregeld hoe moet worden omgegaan met subsidies en baten, die op een langdurige periode zien. Om ervoor te zorgen dat voor de omzetbepaling geen subsidies en baten in het geheel worden toegeschreven aan de periode in 2020 waarover de omzetdaling wordt berekend, dan wel de referentieperiode in 2019 (en voor het derde en vierde lid tevens een gedeelte van 2020), wordt deze subsidie of baat enkel naar rato in aanmerking genomen.
In artikel 7 wordt voorzien in een uitzondering voor werkgevers die deel uitmaken van een concern. Van een rechtspersoon die deel uitmaakt van een groep, dan wel dochtermaatschappij van een andere rechtspersoon is, kan de omzetdaling afzonderlijk worden berekend onder de voorwaarde dat de groep als geheel geen omzetdaling van ten minste 20% heeft en aan de volgende voorwaarden wordt voldaan. Ingevolge het vierde lid worden een zogeheten ‘tussenholding’ en haar groepsmaatschappijen daarbij behandeld als waren zij één rechtspersoon (een groepsdeel als bedoeld in artikel 405, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek). Het eerste lid stelt aan deze mogelijkheid de volgende aanvullende voorwaarden:
De bepaling van het subsidiebedrag bij de definitieve vaststelling bouwt voort op het subsidiebedrag bij de bevoorschotting. Hieronder worden de verschillende onderdelen van de berekening uitgelegd.
Bij de definitieve vaststelling is er duidelijkheid over de daadwerkelijke omzetdaling. In plaats van de verwachte omzetdaling (waarvan wordt uitgegaan in artikel 12) wordt uitgegaan van de daadwerkelijk gerealiseerde omzetdaling tijdens de gekozen omzetperiode. De gerealiseerde omzetdaling wordt weergegeven als zijnde A.
De loonsom bedoeld met de letter B in het eerste lid betreft de loonsom van een werkgever.
Met het vierde lid is een bepaling opgenomen om een loonaangifte van een half of heel jaar te herleiden naar een loonaangifte over een tijdvak van een maand. Dit zal in een klein aantal gevallen gebeuren.
Het vijfde lid werkt als aanvulling op het eerste lid, indien de loonsom van de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 lager is dan de loonsom over de periode, bedoeld in het derde en vierde lid. De werking van het vijfde lid wordt toegelicht met een voorbeeld.
VoorbeeldEen werkgever heeft in de berekening van het voorschot, waarbij wordt uitgegaan van het tijdvak maart 2020, € 1.000.000 loonsom en een verwacht omzetdaling van 50%. Dat leidt tot een verwachte vaststelling van de subsidie van (0,5 x € 1.000.000 x 4 x 1,4 x 0,9) = € 2.520.000 in totaal. Hiervan krijgt de werkgever een voorschot van € 2.016.000.De gerealiseerde omzetdaling is 50%. De uiteindelijke loonsom over de maanden juni, juli, augustus, september 2020 is € 3.200.000 euro. Het verschil in loonsom (gemiddeld € 200.000 per maand minder) wordt als volgt verwerkt in de vaststelling.Het eerste deel van de subsidie wordt vastgesteld zoals verwacht, € 2.520.000 in totaal. Aangezien de loonsom met in totaal € 800.000 zijn gedaald, wordt het bedrag van de subsidie verminderd. Deze vermindering is ((€ 1.000.000 x 4) – € 3.200.000) x 1,4 x 0,9 = € 1.008.000. De subsidie wordt dus vastgesteld op € 2.520.000 – € 1.008.000 = € 1.512.000 en er wordt € 2.016.000 – € 1.512.000 = € 504.000 teruggevorderd. |
De bepaling van de letter C geschiedt op dezelfde manier als de bepaling van letter B. Dat betekent dat dezelfde correcties worden uitgevoerd over de loonsom als hierboven beschreven: er moet mogelijk worden gecorrigeerd voor betaalde of niet gereserveerde vakantiebijslag en voor het eventuele uitbetaalde extra periode salaris. Ook de maximering per werknemer is hetzelfde, waarbij de maximering per (al dan niet herleid) tijdvak van een maand plaatsvindt. Wederom een voorbeeld ter illustratie.
Voorbeeld |
Een werkgever heeft in de berekening van het voorschot, waarbij wordt uitgegaan van het tijdvak maart 2020, € 1.000.000 loonsom en een verwachte omzetdaling van 50%. Een aantal werknemers van deze werkgever verdient meer dan tweemaal het maximumdagloon. Daarvoor wordt gecorrigeerd. Daardoor daalt de in aanmerking te nemen loonsom naar € 955.000. Dat leidt tot een verwachte vaststelling van de subsidie van (0,5 x € 955.000 x 4 x 1,4 x 0,9) = € 2.406.600 in totaal. Hierop krijgt de werkgever een voorschot van 80%, zijnde € 1.925.280. |
Bij de subsidievaststelling blijkt dat de gerealiseerde omzetdaling inderdaad 50% is. Voor de subsidievaststelling wordt in eerste instantie uitgegaan van dezelfde periode voor de loonsom als voor het voorschot. |
Het initiële bedrag bij vaststelling is: |
0,5 x 955.000 x 4 x 1,4 x 0,9 = € 2.406.600 |
Daarna wordt gekeken of de loonsom in de subsidieperiode is gedaald ten opzichte van maart 2020. De loonsom van de maanden juni, juli, augustus, september 2020 bedraagt, na maximering, € 4.284.392. In de loonsom van juni, juli, augustus, september zit echter ook de uitbetaling van vakantiebijslag, à € 750.000. Ook daarvoor wordt gecorrigeerd, waardoor de loonsom uitkomt op € 3.534.392. |
Omdat de loonsom over juni, juli, augustus, september lager is dan viermaal de loonsom in maart moet ook het tweede deel van de subsidievaststelling worden toegepast. De subsidie wordt dus verlaagd met: |
((955.000 x 4) – 3.534.392) x 1,4 x 0,9 = € 359.866,08 |
De subsidie wordt dus definitief vastgesteld op € 2.406.600 – € 359.866,08 = € 2.046.733,92. Er wordt dus € 2.046.733,92 – € 1.925.280 = € 121.453,92 aan subsidie extra overgemaakt. |
Het bovenstaande voorbeeld gaat uit van aangiftetijdvakken van hele maanden. Werkgevers kunnen echter ook per vier weken loonaangifte doen. Voor deze werkgevers wordt de beste benadering genomen voor de periode 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020, te weten de zesde tot en met negende vierwekenperiode van het jaar. Dat komt neer op de periode 18 mei 2020 tot en met 6 september 2020.
Indien in het vijfde lid vanwege vierwekenverloning moet worden uitgegaan van de periode 18 mei 2020 tot en met 6 september 2020, wordt de loonsom over die periode verhoogd met 8,33 procent (13/12e) om het loon om te rekenen naar dat van een maand. Ook is het vierde lid van overeenkomstige toepassing verklaard. Hiermee wordt bewerkstelligd dat ook de loonsom van werkgevers die over een tijdvak van over een half jaar of jaar verlonen, ook worden herleid naar een tijdvak van een maand.
Op grond van het zevende lid wordt voorzien in een peildatum van de gegevens uit de loonaangifte. Een peildatum is nodig omdat een werkgever de loonaangifte met terugwerkende kracht kan corrigeren door middel van correctieberichten. Voor de vaststelling van de hoogte van het voorschot is noodzakelijk dat kan worden uitgegaan van de loongegevens zoals deze gelden op een bepaald tijdstip. Deze datum is vastgesteld op uiterlijk 15 mei 2020, een datum die gelegen is vóór de aankondiging van deze regeling. Sindsdien hebben werkgevers namelijk een financieel belang bij een zo hoog mogelijke loonsom in maart. Ter beperking van fraude- en misbruikrisico’s worden correctieberichten op de loonaangifte van na 15 mei 2020 niet meer meegenomen in de bepaling van de loonsom op grond van dit artikel.
Ook in het kader van bepaling van de definitieve hoogte van de subsidie is voor de bepaling van de loonsom ten behoeve van de letter C een peilmoment nodig. De uiterste aangiftedatum voor het negende aangiftetijdvak van een maand (september) is 31 oktober 2020; de uiterste aangiftedatum van het vijfde aangiftetijdvak van vier weken is 6 oktober 2020. Om enige speling te creëren is een peildatum vastgelegd van 16 november 2020. Loonaangiften en eventuele correcties die na die dag zijn ingediend, worden dus niet meer meegenomen. Indien er evenwel na de peildatum een correctie is doorgevoerd waarmee de loonsom naar beneden wordt bijgesteld, kan de Minister besluiten die gewijzigde loonaangifte alsnog te gebruiken voor de subsidievaststelling. Ook na de vaststelling van de subsidie leidt een verkeerde loonaangifte, die na de peildatum is gecorrigeerd, tot een grond om de subsidievaststelling in te trekken of ten nadele van de werkgever te wijzigen (vgl. artikel 4:49 Awb).
Bij de vaststelling van de subsidie wordt gecorrigeerd voor ontslagaanvragen vanwege bedrijfseconomische redenen. De regeling is immers bedoeld om werkgelegenheidsverlies te voorkomen en de werkgever committeert zich om geen ontslagaanvragen wegens bedrijfseconomische redenen in te dienen. Indien de werkgever in de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 toch een verzoek bij het UWV heeft ingediend voor toestemming om opzegging van de arbeidsovereenkomst op deze grond, en dit verzoek niet binnen vijf werkdagen na indiening van de aanvraag heeft ingetrokken, wordt het subsidiebedrag voor het loon van deze werknemers gecorrigeerd. Dit is ook toegelicht in het algemeen deel (paragraaf 4, onderdeel b). De systematiek van de verlaging is vergelijkbaar met die van de eerste tranche van de NOW. Als een werkgever die gebruik maakt van de tweede tranche van de NOW in het subsidietijdvak bedrijfseconomisch ontslag aanvraagt voor één of meerdere werknemers, wordt de subsidie bij de vaststelling voor 100% gecorrigeerd met de hoogte van de maximaal te vergoeden loonsom van de werknemers waarvoor ontslag is aangevraagd in de referentiemaand, vermeerderd met de forfaitaire opslag, over drie maanden. Dat betekent concreet dat voor elke euro die de werkgever minder loonkosten over een periode van drie maanden heeft, hij 90 cent minder subsidie ontvangt.Door de werkgever de gelegenheid te bieden om zijn ontslagaanvraag kort na indiening in te trekken wordt zeker gesteld dat de werkgever zich bewust is van de gevolgen van een ontslagaanvraag voor deze regeling. De mogelijkheid voor het intrekken van de ontslagaanvraag is geregeld in het tiende lid van dit artikel.
VoorbeeldIn de berekening van het voorschot is uitgegaan van een loonsom van € 350.000 in maart 2020 (de referentiemaand). Op 4 juli 2020 is er voor 10 werknemers een ontslagaanvraag ingediend (die niet tijdig is ingetrokken) wegens bedrijfseconomische redenen. Het loon van deze 10 werknemers bedroeg in de referentiemaand € 35.000. Dit bedrag wordt vermenigvuldigd met 3 en vervolgens met de factoren 1,4 en 0,9. De subsidie wordt dus verlaagd met (€ 35.000 x 3 x 1,4 x 0,9 =) € 132.300. |
In het algemeen deel (paragraaf 4, onderdeel b) is reeds toegelicht dat het totale subsidiebedrag met 5% wordt verlaagd wanneer de werkgever van 30 mei 2020 tot en met 30 september 2020 een WMCO-melding doet én gedurende de subsidieperiode twintig of meer aanvragen voor bedrijfseconomisch ontslag bij UWV doet per werkgebied van de WMCO. Dit een dag nadat, onder meer door middel van de Kamerbrief ‘Noodpakket 2.0’ van 29 mei 202012 en het uitbrengen van een persbericht13 algemeen bekend is gemaakt onder welke voorwaarden subsidie met 5% wordt verlaagd.De op grond van artikel 8 berekende subsidie is de subsidie per loonheffingnummer. De korting van 5% wordt toegepast op het totaal van alle subsidies die een werkgever ontvangt op grond van deze regeling. De korting maakt deel uit van de berekening van het vast te stellen subsidiebedrag. De verlaging wordt toegepast nadat de hoogte van alle subsidies volgens artikel 8 is berekend. De verlaging wordt toegepast voordat alle subsidies, die de werkgever ontvangt, worden vastgesteld.Het kan zijn dat een werkgever in de periode van 30 mei 2020 tot en met 30 september 2020 meerdere WMCO-meldingen doet, omdat er bijvoorbeeld meerdere WMCO-werkgebieden zijn. De werkgever doet dan per werkgebied een melding. De korting van 5% wordt, onafhankelijk van het aantal WMCO-meldingen, eenmaal op het totale subsidiebedrag in mindering gebracht.
VoorbeeldDe werkgever doet drie WMCO-meldingen die in de subsidieperiode leiden tot ontslagaanvragen. Naar aanleiding van de eerste melding worden 5 ontslagaanvragen ingediend, naar aanleiding van de tweede melding worden in een ander WMCO-werkgebied 10 ontslagaanvragen ingediend en naar aanleiding van de derde melding worden in een derde WMCO-werkgebied 8 ontslagaanvragen ingediend. In deze situatie wordt geen korting van 5% op de subsidie toegepast. Er is immers geen sprake van het in de subsidieperiode indienen van 20 of meer ontslagaanvragen in één WMCO-werkgebied. |
De werkgever doet met betrekking tot hetzelfde WMCO-werkgebied een WMCO-melding op 15 mei 2020 en nog één op 20 juni 2020. Naar aanleiding van de melding van 15 mei 2020 worden er in juli 2020 15 ontslagaanvragen ingediend, naar aanleiding van de melding van 20 juni 2020 worden er in augustus nog eens 15 ontslagaanvragen ingediend. In deze situatie wordt 5% korting op de subsidieperiode toegepast. De werkgever heeft immers een melding als bedoeld in de WMCO gedaan én gedurende het subsidietijdvak voor 20 of meer werknemers per werkgebied van de WMCO ontslag om bedrijfseconomische redenen. aangevraagd. De werkgever kan deze korting voorkomen door aan de voorwaarden zoals hiervoor toegelicht te voldoen.
Voor de subsidieaanvraag geldt een aanvraagtijdvak. De werkgever kan een aanvraag doen tot en met 31 augustus 2020. De aanvraag kan in ieder geval vanaf 6 juli 2020 ingediend worden. Indien een aanvraag buiten de gestelde periode valt, zal deze worden afgewezen. De werkgever kan per loonheffingennummer een keer een aanvraag indienen. Dat brengt met zich dat wanneer een subsidieaanvraag wordt geweigerd, de werkgever niet nogmaals voor datzelfde loonheffingennummer een aanvraag mag indienen.
In het vierde lid is uitgewerkt welke gegevens in een subsidieaanvraag moeten worden vermeld. In de eerste plaats geeft de werkgever de verwachte omzetdaling van minimaal 20% aan (in hele procenten). Daarnaast vermeldt de werkgever de (gekozen) omzetperiode, tenzij artikel 4, tweede lid van toepassing is. Voorts vermeldt de werkgever het loonheffingennummer, indien aanwezig het kvk-nummer en het rekeningnummer waarop de werkgever betalingen van de Belastingdienst inzake loonheffingen ontvangt. Voor gebruik van dit rekeningnummer is gekozen om mogelijk te maken dat UWV, met behulp van gegevens van de Belastingdienst, een controle uitvoert op het opgegeven rekeningnummer. Daarnaast vermeldt de werkgever of een verzoek als bedoeld in artikel 6, zevende lid, wordt gedaan.
De werkgever zal bij de subsidieaanvraag ook worden gevraagd om te verklaren dat hij zal voldoen aan de verplichting in artikel 15, aanhef en onderdeel c, in het geval hij in de periode van 30 mei 2020 tot en met 30 september 2020 een WMCO-melding doet. Dit betekent dat de werkgever verklaart dat hij over die melding overleg voert met de belanghebbende vakbonden of bij gebreke daaraan een andere vertegenwoordiging van werknemers over het te vervallen aantal arbeidsplaatsen dat op overeenstemming is gericht en daarnaast niet eerder dan vier weken na de WMCO-melding in het kader van die melding ontslagaanvragen doet bij het UWV.
De subsidieaanvraag wordt elektronisch ingediend. Als hierbij problemen in de uitvoering door het UWV ontstaan, kan toegestaan worden dat de aanvragen in plaats daarvan ook, of uitsluitend, schriftelijk worden gedaan. Indien van toepassing wordt dit kenbaar gemaakt op www.uwv.nl.
Voor werkgevers zonder SEPA-bankrekeningnummer dient een SEPA-bankrekeningnummer aangeleverd te worden. Als de werkgever verzocht wordt de aanvraag met een SEPA-rekeningnummer aan te vullen, zal bij dat verzoek kenbaar gemaakt worden binnen welke termijn dit moet worden aangevuld.
Elke aanvrager stemt in met openbaarmaking van de naam en vestigingsplaats van de werkgever, het verstrekte voorschot en de vastgestelde subsidie. Op grond van artikel 25, vijfde lid, blijft de instemming met de openbaarmaking ook na de vervaldatum van deze regeling van kracht.
Artikel 11 ziet op de verlening van de subsidie. De verlening geschiedt op aanvraag. Uiterlijk 13 weken nadat een aanvraag is gedaan, besluit de Minister middels een subsidiebeschikking of de subsidie wordt verleend of niet. De termijn van 13 weken vangt pas aan op het moment dat een volledige aanvraag is ontvangen. Bij ontvangst van een onvolledige aanvraag wordt de werkgever in de gelegenheid gesteld de aanvraag aan te vullen.
In het tweede lid is uitgewerkt waaraan een subsidiebeschikking moet voldoen. De subsidiebeschikking vermeldt ten minste:
De subsidiebeschikking maakt geen melding van de maximale hoogte van de subsidie. Omdat de aanvraag voor een subsidie is gebaseerd op een te verwachte omzetdaling is de hoogte van de subsidie namelijk pas duidelijk op het moment van de vaststelling, uitgewerkt in artikel 18.
In dit artikel wordt de berekening van het bedrag van de subsidieverlening beschreven.De hoogte is allereerst afhankelijk van de verwachte omzetdaling. Indien een werkgever in de referentieperiode een omzet had van € 1.000.000 en de verwachting heeft dat zijn omzetdaling € 400.000 betreft, is de verwachte omzetdaling 40%. Hiervoor staat de letter A* in de berekening.Vervolgens is de hoogte van de berekening afhankelijk van de loonsom van de werkgever, uitgedrukt met letter B. De bepaling van de letter B geschiedt op dezelfde wijze als de bepaling van letter B, bedoeld in artikel 8, eerste tot en met vierde lid. Zowel voor wat wordt verstaan onder de loonsom en op welke periode de loonsom ziet. De uitkomst van het voorgaande wordt voor het voorschot met een aantal correctiefactoren vermenigvuldigd, zoals toegelicht in artikel 8, eerste lid.Voor een voorbeeld van de hoogte van het voorschot wordt gebruik gemaakt van de verschillende bedragen die hiervoor genoemd zijn. De berekening is dan de omzetdaling van 0,4, vermenigvuldigd met de loonsom van € 100.000, vermenigvuldigd met 1,4, vermenigvuldigd met 4, vermenigvuldigd met 0,9. De uitkomst is een bedrag van € 201.600 voor de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020. Hiervan wordt, op grond van artikel 13, 80% uitgekeerd als voorschot, te weten € 161.280.
De Minister verstrekt een voorschot van 80% van het bedrag van de subsidieverlening, bedoeld in artikel 12. Dit voorschot wordt in ten hoogste twee termijnen betaald.
In artikel 14 is voorzien in de mogelijkheid de betaling van het voorschot op de subsidie na de verlening op te schorten bij een ernstig vermoeden dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden of de verplichtingen die zijn verbonden aan de subsidie op grond van deze regeling. Daarbij is artikel 4:56 Awb van toepassing. Deze bepaling ziet niet op de verplichting, bedoeld in artikel 15, onderdelen b en c. Het niet naleven van die verplichtingen kan niet leiden tot het opschorten van de betaling; wel heeft dit gevolgen voor de uiteindelijke hoogte van de subsidie.
Als aan de werkgever een subsidie wordt verleend dient werkgever zich te houden aan verplichtingen, inhoudende dat:
In dit artikel is geregeld dat een verklaring van een accountant vereist is, waarbij tevens is voorzien in een vrijstelling van de verplichting om een verklaring van een accountant mee te zenden met de aanvraag bij een voorschot van minder dan 100.000 euro. Dit leidt tot lagere administratieve lasten voor kleinere werkgevers. Deze vrijstelling geldt niet indien de totale subsidie op het niveau van de natuurlijke persoon, rechtspersoon of groep wordt vastgesteld op € 125.000,– of meer. Daarnaast geldt de vrijstelling niet voor de werkgevers die onderdeel zijn van een concern en toepassing van artikel 7 verzoeken bij de subsidievaststelling. In die situatie is altijd een verklaring van een accountant vereist.
De werkgevers die geen verklaring van een accountant hoeven te overleggen, verstrekken in plaats daarvan een verklaring van een andere deskundige derde, waarmee de definitieve omzetdaling kan worden aangetoond. Deze verplichting geldt niet indien het totale voorschot minder is dan € 20.000,– betreft of de totale subsidie een bedrag van minder dan € 25.000,–. Deze bedragen worden vastgesteld op het niveau van de natuurlijke persoon, rechtspersoon of concern.
Indien op grond van artikel 7 gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheid om de omzetdaling op het niveau van de werkmaatschappij te bepalen, geldt deze verplichting, ongeacht de hoogte van het subsidiebedrag, ook voor het gehele concern/de groep of de moedermoedermaatschappij. Ook voor deze maatschappijen geldt dan dat er geen dividend of andere winstuitkering aan aandeelhouders mag worden uitgekeerd, en dat er geen eigen aandelen mogen worden ingekocht binnen de groep. Het verbod op het uitkeren van bonussen ziet binnen de groep slechts op de Raad van Bestuur, bestuur en directie van het groepshoofd of de moedermaatschappij en de rechtspersoon die aanvraagt.
Er is in het vierde lid voorzien in een uitzondering op de verplichting om geen dividend uit te keren voor het geval er een wettelijke verplichting geldt om winst uit te keren of een verplichting ingevolge een vaststellingsverklaring met de Belastingdienst.
In het vijfde lid is geregeld dat de werkgever in de situatie dat op grond van het derde lid de verplichtingen ook gelden voor het gehele concern, de groep of de moedermaatschappij, moet beschikken over verklaringen dat het groepshoofd of de moedermaatschappij instemmen met deze verplichtingen. Deze verklaring moet voorafgaand aan de subsidieaanvraag in het bezit van de werkgever zijn.
In het zesde lid is een bijzondere regeling opgenomen voor bedrijven die werken met een zogenoemd gebroken boekjaar. Voor hen gelden de voornoemde verplichtingen over het boekjaar of de boekjaren die van 1 juni tot en met 30 september vallen.
Dit artikel regelt de subsidievaststelling en de termijnen die in dat kader gelden.
Het tweede lid bepaalt welke gegevens de werkgever bij de aanvraag voor de vaststelling dient te verstrekken. Dit zijn de volgende gegevens:
Gegevens over de verplichting, bedoeld in artikel 15, aanhef en onderdeel b, blijken reeds uit de hoogte van de loonsom, of zijn al bij het UWV bekend. Bij de aanvraag van de subsidieverlening wordt de werkgever gevraagd te verklaren dat hij zal voldoen aan de verplichting, bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c. Dat is geregeld in artikel 10, vijfde lid, onder a.
In het derde lid wordt geregeld dat als de werkgever toepassing van artikel 7 wenst, de stukken waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden uit artikel 7 meezendt met de aanvraag om subsidievaststelling. Deze werkgever overlegt tevens een verklaring van een accountant waaruit blijkt dat aan deze voorwaarden is voldaan.
In het vierde lid is geregeld wanneer de werkgever die in de veronderstelling was vrijgesteld te zijn van de verplichting om een verklaring van een accountant over te leggen alsnog gevraagd wordt om een accountantsverklaring te overleggen. Dat is aan de orde als een werkgever een voorschot heeft ontvangen van € 100.000,– of meer, of wanneer de verwachting is dat de subsidie op een bedrag van € 125.000,– of meer zal worden vastgesteld. De werkgever krijgt in dat geval 14 weken de tijd om alsnog een verklaring van een accountant te overleggen. Als de werkgever dit niet doet, of niet op tijd doet, wordt de subsidie vastgesteld op nihil. Er is in dat geval immers niet aan de voorwaarden die aan de subsidie zijn verbonden voldaan.
Artikel 9, eerste lid, regelt dat iedere subsidie die de werkgever ontvangt met 5% wordt verlaagd als de werkgever in de periode van 30 mei 2020 tot en met 30 september 2020 een WMCO-melding doet en hij in de periode van 1 juni tot en met 30 september 2020 minstens twintig ontslagaanvragen per WMCO-werkgebied op bedrijfseconomische gronden doet. Bij de aanvraag van de vaststelling maakt de werkgever kenbaar of aan de voorwaarden voor de verlaging voldoet.Als de werkgever over iedere WMCO-melding die is gedaan in de periode van 30 mei 2020 tot en met 30 september 2020 een akkoord heeft bereikt met de belanghebbende vakbonden, of bij gebreke daaraan een andere vertegenwoordiging van werknemers, over het noodzakelijk aantal te vervallen arbeidsplaatsen wordt de subsidie op grond van artikel 9, tweede lid, niet verlaagd. Als het niet is gelukt om overeenstemming te bereiken, wordt de subsidie ook niet verlaagd als werkgever gezamenlijk met de belanghebbende vakbonden of bij gebreke daaraan een andere vertegenwoordiging van werknemers een door de Stichting van de Arbeid in te richten commissie heeft verzocht om te beoordelen of het voorgestelde aantal te vervallen arbeidsplaatsen noodzakelijk is en de werkgever dit verzoek op het moment van aanvragen van de vaststelling van de subsidie niet heeft ingetrokken. Als een werkgever in aanmerking komt voor verlaging op grond van artikel 9, eerste lid, maar ook voldoet aan een voorwaarde van artikel 9, tweede lid, voor het niet toepassen van de verlaging kan hij bij de aanvraag ook dat kenbaar maken. Hij zendt bij de aanvragen bewijsstukken mee waaruit blijkt dat hij ofwel overeenstemming heeft bereikt met de belanghebbende vakbonden of, bij gebreke daaraan, een andere werknemersvertegenwoordiging over het noodzakelijk te vervallen aantal arbeidsplaatsen ofwel waaruit blijkt dat hij gezamenlijk het verzoek om te beoordelen of het voorgestelde aantal te vervallen arbeidsplaatsen noodzakelijk is heeft gedaan bij de Stichting van de Arbeid.
In dit lid wordt verduidelijkt dat de subsidie op nihil wordt vastgesteld indien de omzetdaling bij de vaststelling uiteindelijk minder blijkt te zijn dan 20%. Hoewel dit al blijkt uit artikel 3 wordt dit duidelijkheidshalve tevens opgenomen in de bepaling over de vaststelling van de subsidie. Tevens zal de subsidie op nihil worden vastgesteld indien geen verklaring van een accountant of deskundige derde wordt overlegd indien dat wel verplicht is. Het gaat daarbij om een goedkeurende verklaring van de accountant. Als een afkeurende verklaring wordt overlegd, wordt de subsidie dus ook op nihil vastgesteld. Daarnaast is in dit lid geregeld dat de subsidie van de werkgever die om toepassing van artikel 7 heeft verzocht, op nihil wordt vastgesteld, als niet aan alle voorwaarden van artikel 7 is voldaan. Dit betekent ook dat de subsidie op nihil wordt vastgesteld als bij de vaststelling van de subsidie is verzocht om toepassing van artikel 7, terwijl de omzetdaling van het gehele concern 20% of meer is. Tot slot wordt de subsidie op nihil vastgesteld als in strijd is gehandeld met de verplichting geen dividend of bonussen uit te keren of geen eigen aandelen in te kopen, bedoeld in artikel 17.
In het zevende lid is opgenomen dat de subsidie wordt vastgesteld binnen 52 weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie. Door een termijn van 52 weken aan te houden bestaat voldoende tijd om een goede controle te verrichten van de verzoeken om vaststelling en de daarbij aangeleverde gegevens. Om enerzijds een zo spoedig mogelijke afhandeling van de aanvragen mogelijk te maken en anderzijds misbruik en oneigenlijk gebruik zoveel mogelijk te voorkomen zullen risicogerichte controles worden ingericht. Voor de meeste werkgevers zal gelden dat de hoogte van de vast te stellen subsidie goed is vast te stellen op basis van de aan te leveren stukken bij het verzoek tot vaststelling.
Overeenkomstig artikel 4:95, vierde lid, Awb, is in dit artikel bepaald dat onverschuldigd betaalde voorschotten kunnen worden teruggevorderd. Meer specifiek is bepaald dat als op enig moment blijkt dat de subsidie ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt, het subsidiebedrag kan worden teruggevorderd van de werkgever. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als blijkt dat de aanvrager onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt tijdens de aanvraagprocedure en op basis van de juiste informatie geconcludeerd wordt dat de subsidie ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt. Terugvordering is ook mogelijk indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de verplichtingen die zijn verbonden aan de subsidie.
In dit artikel wordt de eerste tranche subsidieregeling gewijzigd. Onderdeel A en D bevatten wetstechnische omissies die worden hersteld.Onderdeel B betreft een wijziging van artikel 7. In het eerste lid wordt met de wijziging afgezien van de correctie van de loonsom voor uitkeringen en werkgeversbetalingen bij de definitieve vaststelling. Naar nu blijkt is een zuivere correctie niet mogelijk zonder willekeurige aanvragers hier mee onevenredig te benadelen. Wat relevant blijft is de correctie voor werkloosheidsuiteringen in verband met werktijdverkorting. Er zijn situaties mogelijk waarin aan de werkgever een ontheffing van het verbod op werktijdverkorting is verleend, op grond van artikel 8 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945, en waarbij de werkgever tevens over de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 voor zijn werknemers een werkloosheidsuitkering toegekend heeft gekregen. Het loon uit deze werkloosheidsuitkeringen is loon uit vroegere dienstbetrekking (ofwel: waarop de groene tabel wordt toegepast) en valt dus niet onder de definitie van loon in deze regeling. Mocht de werkgever toch de witte tabel toepassen, dan biedt dit gewijzigde artikel de grondslag om bij de berekening van constante B* de werkloosheidsuitkering die het UWV aan de werkgever heeft uitbetaald gezien de ontheffing van het verbod op werktijdverkorting, in te brengen op de loonsom.Het tweede en derde lid van onderdeel B betreft een wijziging in de volgorde van de correcties die plaats dienen te vinden op de loonsom. Door deze wijziging vindt de maximering van het individuele loon op tweemaal het maximale dagloon pas plaats wanneer alle andere correcties zijn toegepast. De nu vastgestelde volgorde was eerder beoogd, dit wordt door deze wijziging hersteld.In onderdeel C wordt een omissie hersteld. Uit artikel 6a, eerste lid, blijkt dat het verzoek tot toepassing van artikel 6a wordt gedaan bij de aanvraag tot vaststelling. Artikel 8 ziet op de aanvraag van de subsidieverlening. Het zinsdeel wordt aangepast zodat bij de aanvraag van de subsidieverlening rekening gehouden wordt met het verzoek wat gedaan zal worden bij de aanvraag tot vaststelling.Tot slot wordt in onderdeel E de citeertitel aangepast, zodat het onderscheid tussen de eerste tranche subsidieregeling en deze regeling duidelijk is.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,W. Koolmees